Het tienerdagboek

Een tijd geleden moesten wij (broer, zus en ik, maar vooral die laatste twee) in het ouderlijk huis onze oude spullen bekijken en ofwel mee naar eigen huis nemen ofwel veroordelen tot het grof huisvuil. Mijn ouders kunnen onverbiddelijk zijn, ook al hebben ze een grote zolder. Snuffelend in kartonnen dozen vol prullaria kwam ik al mijn oude dagboeken tegen, van een kitscherig kattendagboek als kind tot talloze wertheriaanse schrijfsels als ontluikende tiener. Heerlijk.

Hoe gooi je nu in godsnaam dagboeken weg? Ik bewaar ze voor ’t leven, zoveel is zeker. Die verzameling aan hilarische en beschamende anekdotes herinnert me aan mijn melodramatische puberteit. Daar kan ik als minister van opperste ontroering onmogelijk afstand van doen. Ik begon dan ook in familiaal verband -wij hebben weinig geheimen- enthousiast te bladeren in mijn zorgvuldig gedocumenteerde jeugd. Ik werd algauw minder enthousiast en naarmate ik verder las was ik de volgende zenuwinzinking nabij. Enkele passages maakten me op slag terug een onzekere, verwarde, aan Weltschmerz lijdende tiener.

“Ik denk dat ik verliefd ben, maar ik weet niet op wie.”

O jee. De veertienjarige versie van mezelf was duidelijk toen al hopeloos in de liefde. Aan tafel kon men er alvast smakelijk om lachen. Ik op dat moment ook nog eigenlijk. Zelfspot werk therapeutisch, zegt men. Allez, ik weet niet of men dat zegt, maar ik zeg het hier en vind dat het goed genoeg klinkt om voor waar te worden aangenomen.

200

De tweestrijd tussen de bakvis in mij en de geëngageerde politiek bewuste militante was duidelijk allesbehalve makkelijk. De ene dag maakte ik me zorgen om mijn blokjes, mijn acne en mijn onbestaande kusvaardigheden, de andere dag over de oorlog in Irak en het milieu. Van moodswings gesproken.

Elk nieuw schriftje begint dan ook met de loze belofte dat ik het anders ga aanpakken. Dat ik me ga bezighouden met de belangrijke zaken des levens. Met de dingen die er toe doen. Erg gewichtig voegde ik er aan toe dat ik ook beter moest letten op mijn schrijfstijl, want die mocht toch ook wel wat matuurder. Dixit de veertienjarige minister van hysterie.

Lieflijk wel om te zien dat ik toen al een goede schrijfster wilde worden, zoals Thea Beckmann. Sommige dingen veranderen dus gelukkig niet. Al zou ik nu niet meer kiezen voor Thea Beckmann, zonder afbreuk te doen aan haar voor jongeren onverwoestbaar oeuvre.

Ook kreeg ik meteen een krop in de keel bij het lezen van het soms oeverloos verdriet dat me toen kon overvallen. Pesterijen over mijn uiterlijk die veel te lang duurden, twee zogenaamde vriendinnen die me zomaar lieten vallen van de ene op de andere dag: met enkele groteske gedichten componeerde ik de valse symfonie die veel pubers helaas moeten uitzingen tijdens hun middelbareschoolcarrière. Het traantje wegpinken werkte gelukkig louterend. Het besef dat ik die tienerjaren al bij al mooi doorworsteld heb en nu een dertigjarige onvolwassen vrouw / dertigjarig volwassen meisje (*schrappen wat niet past) ben die al haar zaken op een rijtje heeft doordrong me volledig. Hahaha!

Ach, laat ons eerlijk zijn, wezenlijk is er niet zo héél véél veranderd. Maar sst, dat hoort de crisismanager niet graag. De zestien jaren levenservaring die ik er intussen heb bijgekregen leren me mettertijd hoogstens wat beter relativeren. Ik blijf me echter zorgen maken over mijn terug opgedoken acne, mijn liefdesperikelen en mijn gebrek aan militante acties om van de wereld een betere plek te maken.

Morgen wordt alles beter, beloofd.

2 reacties

Plaats een reactie